De Hollandse graven Willem I en Willem II hebben de aanzet gegeven tot bovenlokale of regionale zorg voor de waterbeheersing, daartoe gedreven door wateroverlast als gevolg van verzanding van de Rijnmond, die door de lokale waterschappen niet kon worden beteugeld en die had geleid tot het in 1122 afsluiten van de (Kromme) Rijn nabij Wijk bij Duurstede. Kort daarna gevolgd door afsluiting van de (Oude) Rijn bij Zwammerdam, met alle gevolgen van dien.
Uit dit bovenlokale ingrijpen ontstonden de streek- of hoofdwaterschappen, waaraan gaandeweg grote bevoegdheden werden verleend, gericht op het beheer van de primaire waterkeringen en de hoofdwatergangen. Vanuit die positie regelden zij ook de poldervorming, die zich voltrok door verbetering van de bemalingmogelijkheden, vooral door de toepassing van de windmolen sedert de veertiende eeuw. Dat maakte het doelmatig in cultuur brengen van grote oppervlakken mogelijk. De vele verbeteringen, die de bedrijfsvaardigheid zowel wat betreft opvoerhoogte als capaciteit ten goede kwamen, maakten de poldermolen eeuwenlang tot de ongekroonde koning van de waterbeheersing en terecht tot het landschapskenmerk van Holland. Het was vooral de in de zeventiende eeuw door Simon Stevin bedachte getrapte bemaling die het mogelijk maakte meren en plassen droog te maken. Dit leverde een tweeledige winst op: het scheppen van kostbare cultuurgrond en het beteugelen van wateroverlast.
Toch konden voor het beheersen van de uitgestrekte boezems niet alle plassen en meren worden gemist, zolang vooral hun oppervlak nodig was voor berging van uit de polders afkomstig overtollig water. Daarvoor moest worden gewacht op een geheel nieuwe uitvinding, die kwam in de vorm van de vuur- of stoommachine, ontwikkeld in Engeland voor het ontwateren van de mijnen, weldra gevolgd door toepassing in de industrie. De toepassing van de stoommachine voor de bemaling begon in 1787 met een experiment in de Polder Blijdorp bij Rotterdam, in 1794 gevolgd door de Mijdrechtse Droogmakerij. De Arkelse Dam in Arkel (nabij Gorinchem) uit 1825 komt de eer toe het eerste echt goed functionerende stoomgemaal te zijn.
In de laatste decennia van de negentiende eeuw nam het aantal stoomgemalen gestaag toe tot circa 700. In de eerste helft van de twintigste eeuw verminderde het gebruik van stoomaandrijving onder invloed van nieuwe aandrijftechnieken zoals de diesel - en de elektromotor. Dit werd gestimuleerd door het verbeteren van de opvoerwerktuigen, het ontwikkelen van nieuwe pomptypen en door de voordelen van minder kosten, eenvoudiger bediening, het onmiddellijk bedrijfsgereed zijn en de gemakkelijke aanvoer van brandstof en energie.
In veel gemalen zijn de sporen van de ombouw naar een andere aandrijfvorm nog aantoonbaar. In kleine polders werd lang vastgehouden aan windbemaling om vervolgens het stoomtijdperk over te slaan en direct over te schakelen op aandrijving van het gemaal door middel van een zuiggas-, diesel- of elektromotor. Het eerste dieselgemaal dateert uit 1904 in de Niedorperpolder. De snelle elektrificatie van het platteland in die periode maakte op veel plaatsen de directe overstap naar een elektrisch aangedreven gemaal mogelijk.
Dankzij deze nieuwe bemalingstechnieken kon een veilig systeem van getrapte bemaling worden verwezenlijkt, dat nodig werd toen de waterbeheersing moest worden aangepast aan veranderde landinrichting, veranderd grondgebruik en verstedelijking en het mede daardoor samenvoegen van polders. Het systeem van bemaling en van opslag van overtollig water in een tot boezem verenigd stelsel van watergangen, met van daaruit afvoer naar rivier of direct naar zee, kent een welhaast oneindige verscheidenheid in gemalen. Van zeer klein, voor polders met een oppervlakte van slechts enkele hectaren, tot groot, voor polders van duizenden hectaren, zoals de IJsselmeer polders, en voor de omvangrijke en kwetsbare boezems, zoals die van Rijnland, Delfland, Friesland en noordelijk Holland. Daarenboven functioneren de boezems, hun benaming getrouw, ook als bron waaraan de polders water ontlenen wanneer daaraan in droge tijd behoefte is.
Een strikte taakopvatting van de waterschappen “te zorgen voor optimale waterbeheersing tegen zo laag mogelijke kosten”, gepaard aan het omslagstelsel, waarbij alle kosten worden gedragen door de direct betrokkenen, te weten de bezitters van grond en gebouwen in het waterschapsgebied, heeft er aan bijgedragen dat slechts weinig buiten bedrijf gestelde gemalen als voorbeelden van unieke bemalingsgeschiedenis bewaard zijn gebleven. Anders dan bij de voor het landschapsbeeld karakteristiek bevonden molens bleven protesten tegen hun sloop uit. Nog in de vijftiger jaren van de vorige eeuw zijn talloze, fraaie stoomgemalen verdwenen, al zijn hier en daar hun gebouwen nog herkenbaar. Gemaal De Cruquius vormt een -eerste- uitzondering op deze sloopwoede. Op initiatief van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs werd het voor afbraak behoed, alhoewel de oorspronkelijke stoomketels gesloopt werden. De aandrijving van de machtige machine geschiedt thans door middel van een hydraulisch systeem.
Gelukkig zijn er nog echte en werkende stoomgemalen overgebleven: in Winschoten, in Mastenbroek bij Genemuiden, in Medemblik, Nijkerk, Appeltern, Halfweg en in Putten (Gld.).Allen beheerd door enthousiaste vrijwilligers, die zich in plaatselijke stichtingen en verenigingen hebben georganiseerd. Het Putter stoomgemaal werd nog zeer onlangs op initiatief van de particuliere eigenaar geheel gerenoveerd en in bedrijfsvaardige staat teruggebracht. De stoommachines van deze gemalen drijven verschillende vormen van wateropvoerwerktuigen aan: schepraderen, vijzels en centrifugaalpompen.
Er is zelfs nog een stoomgemaal in functioneel bedrijf: het inmiddels ruim een eeuw oude Ir. D.F. Wouda-gemaal bij Lemmer van het Wetterskip Fryslân, dat een plaats heeft gekregen op de werelderfgoederen lijst van de Unesco.
Naast deze stoomgemalen is er nog een aantal buiten gebruik gestelde, door zuiggas-, diesel- of elektromotor aangedreven gemalen, die stuk voor stuk voorbeelden zijn van de ontwikkeling van de voor ons land kenmerkende waterbeheersing.
Het is van nationaal belang dat de betekenis van de bemaling en de ontwikkeling in de tijd van de daarvoor toegepaste techniek kan worden getoond aan de hand van een aantal voor de bemalingsgeschiedenis van Nederland representatieve gemalen van verschillend karakter. Het in stand houden van dergelijke gemalen geschiedde in eerste instantie door plaatselijke stichtingen, gevormd door vrijwilligers. Na aanvankelijke, begrijpelijke terughoudendheid beijveren thans in vele gevallen ook waterschappen zich, direct of indirect, hiervoor.
Het onderkennen van de behoefte aan samenbundeling van de inspanningen voor het behoud van waardevolle gemalen heeft in 1987 geleid tot de oprichting van de Nederlandse Gemalenstichting (NGS).
De website die u nu bezoekt beoogt, naast het geven van een overzicht van de huidige en de sinds de oprichting ontwikkelde activiteiten van de NGS, een informatiebron te zijn met betrekking tot gemalen in Nederland, oud en nieuw, buiten gebruik gesteld dan wel nog in bedrijf. Zij zijn de zichtbare landmerken van de waterbeheersing en houden het bewustzijn levend dat de fysieke leefbaarheid van ons tegen het water strijdend en met het water levend laagland tot in lengte van jaren van bemaling en gemalen afhankelijk zal blijven.