In de 18e eeuw verliep door de steeds dichter wordende bebouwing van de Rotterdamse binnenstad de lozing van het water van de Rotte op de Maas steeds problematischer. er ontlasting van de sluizen en kanalen in de binnenstad werd in 1742 besloten tot de aanleg van een boezemkanaal. Het kanaal vormde een kunstmatige aftakking tussen de Rotte en de Maas. Het sloot aan op de Rotte, net voordat deze de stad binnenstroomde, en kwam ter hoogte van de Oostpoort uit op de Maas. Het water van de Rotte werd daarmee deels langs de oostzijde van de stad omgeleid.
De boezem werd bemalen door de grootste poldermolen die ooit in Nederland is gebouwd. De molen moest het door 31 andere molens op de boezem opgevoerde water aanvoeren via de Slaak en door middel van twee schepraderen opvoeren naar de “Kom” (later Kolk), van waaruit via een uitwateringssluis door de Schielands Hoge Zeedijk werd geloosd naar de Maas.
Door verder toenemende inpolderingen voldeed deze “Kostverlorenmolen” al omstreeks 1770 niet meer. Het boezemstelsel werd daarna opnieuw aangepakt. Aansluitend op de Rotte werd een nieuw, ruim 1.700 meter lang boezemkanaal aangelegd: de Lage Boezem. Ten westen hiervan kwam de Hooge Boezem; een circa 2.250 meter lang kanaal dat via een keersluis was verbonden met de Kolk bij de Kostverlorenmolen. Met behulp van acht nieuw gebouwde watermolens werd het water uit de Lage Boezem naar de Hooge Boezem, tot één meter boven Rottepeil, opgevoerd om van daaruit via vrije uitloop op de rivier te worden geloosd. De Kostverlorenmolen werd wel gehandhaafd, maar fungeerde daarna alleen nog voor de afwatering van de polder Kralingen, tot hij in 1870 afgebroken werd ten behoeve van de bouw van een stoomgemaal.
In 1860 werd het "Waterproject" van stadsarchitect Rose afgerond. Dit project beoogde de doorspoeling van het grachtenstelsel van de Rotterdamse binnenstad te verbeteren om het hoofd te bieden aan de vele epidemieen van cholera die de stad teisterden. Het effect van het project was dat de loop van de rivier de Rotte door de stad werd afgesloten, wat betekende dat het water van de Rotte vanaf dat moment alleen via het boezemstelsel en de Delfsche Vaart in de Maas afgevoerd kon worden. Aangezien de Delftsche Vaart ook een deel van het water van de Schie afvoerde, kon het Hoogheemraadschap niet anders dan besluiten het boezemstelsel ten oosten van de stad te verbeteren. In 1870 werd daartoe op de plaats van de Kostverlorenmolen een nieuw stoom-schepradgemaal gebouwd; het stoomgemaal Kostverloren. De wateraanvoer vond plaats via de Slaak (Hoge Boezem) en het gemaal loosde op de Kolk (voorheen aangeduid als Kom), die via de oude uitwateringssluis op het Boerengat loosde.
Omdat de betrouwbaarheid van de afwatering ook daarna nog te wensen overliet, vormde de noodzaak om de installaties van het gemaal te vervangen aan het einde van de 19e eeuw de aanleiding om in algemene zin te bekijken welke mogelijkheden er waren om de waterhuishouding te verbeteren. Dit resulteerde uiteidelijk in de stichting van het Oostelijk stoomgemaal van Schieland aan de Admiraliteitskade. na de oplevering van dit gemaal werd het stoomgemaal Kostverloren in 1899 gesloopt.
Uitgebreid zoeken in de database